muziekuitvoering door Geert Groote College in de Vredeskerk
20 april 2012
Intro |
Verzonken in Morpheus' tochtvrije spelonken,
virgijne Sabijnen, twaalfmaal een dozijn, zo toeven de reinen en rusten en ronken: de pronk der Romeinen - uitbundig van lijn. |
De zwoelige wind kust hun woelige vormen -
het maanlicht ruist neer op hun duldeloos naakt en rust op hun boezems, de reeds zo enorme: een lust voor het oog van de éne, die waakt. |
Want La Lesbia waakt! Geen slaap brengt verkwikking
aan haar, die de maagdenschaar rusteloos hoedt; die bekoorlijke ooien, belust op een fikking, ten prooi aan de prang van hun bruisende bloed. |
Die satrapen aangapen als bronstige schapen,
belust op Zodiac's zwervende ram; hun tedere schaam orthodox voor het kapen, maar... La Lesbia waakt bij het hek op de dam. |
La Lesbia waakt in het purperen duister:
drie centenaars rosbief... vol innige schroom. Haar maagden ontstijgt een onzegbaar gefluister: het zwanger symptoom van erotisch gedroom. |
Ah... stringent firmament vol autarkische zonnen,
astraal cellofaan rond een maandagse lunch - Spartaans carnaval vol van klanken in tonnen; aangrijpend symbool van een doopvont vol punch. |
Hecht cataclysma van whisky in vaten,
croquant ambrozijn op hemelse pof - nostalgische neus op immense prelaten, synthetisch serpent op een laars en een slof; |
vertoornd molecuul vol sucaden ionen,
barbaars circonflex in een verveloos land - futiel dromend Lipsslot - met dertien Mormonen, op oudejaarsavond bij kaarslicht gestrand. |
De marmeren zaal is vol krolse fantomen:
de wellust omzweeft dit vestaalse paleis; hun onderbewustzijn ontploft in hun dromen en Priapus pijpt in dit preuts paradijs! |
Doch... La Lesbia waakt! Geen zwoele creaties
doorwoelen haar zuiver clitorische brein - zij is immuun voor genotsaspiraties, anders dan die van het lesbisch festijn. |
Zij treedt in het maanlicht van sponde tot sponde,
de zwijgende ronde der vrouw van gezag. Ginds heeft haar bronstbeet een boezem geschonden: dat schouwspel ontlokt haar een tedere lach. |
Doch een soort praemonitie van kwalijke euvels
brengt onrust teweeg in haar gigantesk gat. Zij treedt voor het raam en ziet uit naar de heuvels: een glooiende ring rond de slapende stad. |
Het ruimteloos zwerk staat bezaaid met protonen;
een roerdomp beloert het Canal du Midi. Een zwanger gerucht treft de wakende schone: een Rooms a-b-c? Of een Grieks phi-chi-psi? |
De nacht is hautain als een zwijgzaam conclave.
Het voorgevoel zingt als een vals carillon. Haar vrezend gemoed is vol roerende have. Een zilvervos zingt zijn geschrokken pardon |
In Orion luidt een verloren triangel.
Zij waant zich een bruid als een koperen non. Een Fatum vol wodka vertrekt uit Archangel - een wiegelied deint sur les ponts d'Avignon. |
Doch... La Lesbia waakt! Geen manzieke weelde
floreert in haar schromeloos, waardig gemoed, dat wars is van beelden, die zelden verveelden, en menig Sabijn stiekem zwijmelen doet. |
Haar sobere ziel kent beduchte neurose.
Grif klimt langs haar kleurloze meridiaan het ontzet amulet van een boze psychose, waar het mannelijk lid naar een trouwma gaat staan. |
Gij, Trots van de rijdende Water- en Vuurvrouwen;
Jonkvrouw de Pas du Plaisir à Minuit; Groot-Vizierin der Romeinse Kartouwen, Beschermvrouwe ook van het Kuise Etui. |
Immens is de deugdkracht die straalt uit haar wezen.
Die eert en boetseert haar prozaïsche pui. Haar afkeer van masculijn kozen en kezen bloeit stil en sereen... als een tedere ui. |
Ja - La Lesbia waakt! Al horen haar oren
geen dreigende klank en geen tastbaar tumult: haar vreze is juist, want het Lot, hun beschoren, ijlt droomloos nabij - in een stofwolk gehuld. |
tweede deel: |
De drachtige maan, overrijp als een broodvrucht,
hangt zwoel uit het zwerk, lijk een lome meloen, en langs de plataan, in een barnende noodvlucht, wiekt gonzend het heus van een vloeibaar gezoen. |
Mutatus mutandis, o wierook der zonden!
Primitief kwaad als een statig galjoen... dreunende hoefslag uit liefdeloos Londen; vlakkerend beeld van een bloedig blazoen: |
twee klimmende grondels, beducht voor de hemel,
gelaarsd en geklauwd op een veld van venijn; de rechtse neutraal, met een knots als een kemel - de linkse beducht voor haar teder vagijn. |
Hoogdravende rossen, zo vurig als tonder,
passeren een vlonder - hun hoefslag sonoor Zij gaan door een stad als een grollende donder: een lillende vrees in hun liederlijk spoor. |
Het landelijk stof doft hun zwetende flanken,
vlokkerig schuim tooit het ijzeren bit - kettingen rink'len met tink'lende klanken: een zachte muziek bij hun dreunende rit. |
De roffel der hoeven van snuivende paarden
verrolt langs de heuvels en ijlt hun vooruit langs de bevende aarde, en wie hen ontwaarde verbleekt bij de grom van dit somber geluid. |
Murw politoer van verkrachte balilla's
in mimicry dwalend, verkleurd tot kobalt. Welaan - carpe diem! En pluk de projectie die scheef langs het hellende heuvelvlak valt: |
een nachtcavalcade van mannen, wier daden,
roemrucht en vermaard als hun drieste galop, minstreels inspireerden tot rosse balladen en jonkvrouwenharten tot snellere klop. |
Zij klimmen door nevels langs rotsige paden,
versmaden de weg voor het ruige ravijn; zij kruisen de stroom die zij spoorslags doorwaden: het spattende nat een verschrikte fontein. |
Zij rollen langs heuvels - een zwarte lawine -
één heet visioen vult hun brandende brein: de buit van een bruid uit het slapend Sabine! En rusteloos lokt hen dit nakend festijn. |
Vier vorsten, die zelden hun sperma vermorsten,
zij sporen hun rossen en zweren bij Zeus! Vier helden die dorsten naar zwellende borsten: O, naakt visioen van het delicaat kruis! |
Contrastrijke vierschaar van heidens gehalte,
vereend rond de staf van hun phallische vlag: vier ruiters, vrijbuiters van fiere gestalte en vèr voor hen uit klinkt de dreunende lach |
van de blonde Brabagne, die bronstige vrouwen
en wijnen als zijn requisieten begeert: product van een kruising van gelderse gouwen en vlaamse landouwen, exquisiet geflankeerd |
door François, Comte du Droux, precieus in zijn rijden,
gevolgd door zijn schildknaap, zijn schandknaap, zijn nar, als een kostbaar bijou in velours, kant en zijde, en zijn spotlachjes glijden, in sierlijke sar, |
naar de reus aan zijn zijde: de zwarte Sindoro,
die de teugels omklemt in een harige vuist. En gans links jaagt Il Toro, die de Rio del' Oro bezwom, waar het water de rotsen vergruist. |
Illustere nimbus rond louche protonen;
macabere dans na een innig sermoen. Bewuste lyriek van pathetische tonen, jaloers op de rust van de vrome pompoen. |
derde deel: |
Zacht suist de wind langs de kam van de heuvel.
Twaalfmaal slaat de klok op Sabine's stadhuis. Het Khismet ontbloeit in een mimisch gekeuvel en ruist met de droes van een heilloos: „niet pluis!" |
De rovensbent wacht. Hun gnuivende rossen,
de achterhand schrap op het glooiende gras, zien cynisch terneer op de snuivende ossen en de vredige velden vol wuivende was. |
Sindoro wacht somber - zijn klok in zijn handen,
Il Toro ontrolt zijn kastoren banier: een koevoet die rent langs belendende panden, met in hun verlengde een talmende stier. |
Brabagne ontkurkt nu zijn laatste champagne
en wiegt in de zadel - zo zat als een meeuw. François, Comte du Droux, overziet La Campagne, zijn kanten kerchief smoort bevallig een geeuw. |
„Vittoro, Jandoro!" zo brult thans Sindoro;
zijn sporen doorboren zijn peigerend ros. Geen kip komt hun voro - zij stormen rechtdoro, de klewang gereed en de broeksknopen los. |
Satanische bandjir van brute sujetten,
brallend berennend dit schuldeloos dal! Teugelloos drama van heel korte metten - raphengstenwedren, belust op de stal. |
Doch... La Lesbia waakt! Haar ogen ontwaren
de flikker van staal? Een gepantserde knie? Haar heldere kreet galmt langs witte pilaren en waarschuwt haar lichtere cavalerie: |
„Te wapen! Te wapen! De stad is vol knapen!
Te wapen, mijn maagden, met schild en met speer! Te wapen! Valt aan op die harige apen! Staat pal, mijne maagden, verdedigt uw eer!" |
Doch... niemand stormt aan om haar flank te beschermen,
geen wijf van de lijfwacht verdedigt de straat; zij giechelen geil, inplaats van te kermen, of leggen zich neer - in hysterisch verraad. |
Jambisch dispuut van ontzenuwde hoeren,
episch versmaad in hun purperen fuik: het mateloos manko aan puike amouren het hijgend motief voor een slok uit de kruik. |
Tropisch allegro van vuurvast gekanker,
mannentaal teistert het panisch district. De hoop rukt vergeefs aan een grondeloos anker: La Lesbia wikt... doch Sindoro beschikt. |
O, geile barbaren! - O, vuile haetaren!
La Lesbia wringt zich de handen in spijt. Verzaakt men het zich in de phalanx te scharen? Begroet men de phallos met heim'lijk jolijt? |
Een doelloos Thermopylae? Doelloos? Dàt nimmer!
Háár deugd zal de haren hun plicht doen verstaan. Een vers Mene Tekel - een motto voor immer: haar drachtig kadaver een machtig vermaan. |
Dan nadert een reus, en de schijn der lantaren
onthult hem de lijn der enorme virgijn. „Laat af!" dreunt zijn stem, en zijn gitzwarte haren omzwieren zijn schouders: „Dit boutje is mijn!" |
Zij staat als een rots in de poort van haar woning.
„Gij neemt mij," zo zegt zij, „slechts over mijn lijk!" Sindoro lacht schamper: „Bezit ge verschoning? Leg die dan maar liever vlak binnen bereik!" |
Eén slag met zijn zwaard... en het leed is geleden.
Haar wapen zijgt neer... Zij wankelt terug. Hij volgt haar: zijn lemmet gericht op haar schede, tot haar vlucht wordt gestuit door het bed in haar rug. |
Doortrapt is zijn mom - door Scrabble mistekend;
waxinelicht treft ieder gruwzaam détail: de mond, met zijn snor, van wellustigheid sprekend; het wrede gebit, met zijn glanzend émail |
Gij, vunzige druil - als een tuil immortellen
zo zindert haar jeugd! Doch het lokkend geneugt, zo dikwijls geproefd bij beproefdere dellen, wordt scherper gewet op het vel van haar jeugd. |
Zijn brein is ontbrand in een gretig gespinsel.
Zijn adem behijgt de bekoorlijke bruid. Hij tast in haar schoot naar haar bloot vruchtbeginsel: haar omvang belooft een behoorlijke buit. |
Doch de aterling faalt! Een corset als een pantser
verdedigt haar bloem. Dit vestaals aggregaat, haar pens eng omklemmend, fungeert ietwat remmend op het flukse volvoeren der dreigende daad. |
Zijn brullende lach stolt het bloed in heur aren.
De dreunende order rolt voort uit zijn baard: „Brastagi! Isonzo! Grijpt vast die haetare en bind haar buik-down op een extra-best paard!" |
De stad is een chaos van boezems en billen,
van snuivende paarden en gnuivend gegraai; van grieten die gillen, maar stiekem wel willen; van geklaag door versmaden - te oud en te taai. |
Ridicuul crepuscuul vol van lesbisch gekakel,
verbasterde bruid in een sitsen hansop; hygiënisch geklop op een kuis tabernakel; starnakel affuit in een ritse galop... |
De stenen zij roepen in roerige troepen,
de keien zij schreien - zij schreeuwen het uit! O, hoort het aangrijpend beroep van de stoepen, de puien ook luien - zij luien het uit. |
Obscuur tafereel: in een weeklagend straatje
ligt lens een fataal verfomfaaide vestaal. Een scheur in haar keurs toont haar bollend b-haatje. haar geur suggereert een sub-tropisch schandaal. |
vierde deel: |
Sinds lang is de nacht langs zijn zenith geschreden,
sereen heeft Selena de jachtrit aanschouwd; reeds lang zijn de rossen amechtig gereden, dan nadert de bent het bivak in het woud: |
hun kampplaats - een rampplaats voor drieste vandalen;
de rossen zij lossen hun dubbele vracht. Het schuchtere mos licht vol schone schandalen, barbaars brandt het bos in een sombere pracht. |
Het plechtige woud staat vol vlammende vuren;
het geurige hout geeft een tampere walm. De rook rijst rechtop met een hoge allure, als was elke rookzuil een roerloze palm. |
Koortsig gegraaf naar verstopte Jan Doedel.
Rink'lend onthalzen der Veuve Cliquot. Koortsig gegraaf naar een fles pruimenstroedel, die fraai wordt versierd, als symbool van de show. |
La Lesbia's schaam, met zijn machtige knevel,
is pièce de milieu van dit buikig menu. Dit soort status quo wekt een wachtende wrevel: het sec „sowieso" een spontaan „nondeju"! |
Sindoro blikt neer op de went'lende teven.
Zijn brallende toespraak klinkt ietwat verward. Vermaan, dat kwartier dient gevraagd, noch gegeven: dan lost hij het schot tot de vliegende start. |
Vermetele Charge der Louche Brigade:
doldrieste attaque op het maagdelijk vlies. Tirade op Tennyson's Britse Ballade en zij stormen vooruit, met de hand aan de spies. |
Hymen to left of them, hymen to right of them,
Hymen in front of them, parted and thundered but onward and heedless of spawn or mayhem rode the undaunted One Hundred. (theirs not to reason, to shirk or to chuck, |
Complot tot een reeks ondermaanse injecties,
romanisch project in dit panisch boudoir. Gordiaans knoopkruid vol zwangzaadconnecties: de deugd hangt tegeef als een bang suspensoir. |
Knallend begin van een reeks defloraties.
Gratis donaties van technisch advies. Metéén al urgentie tot noodreparaties: zwaartillend gehijs aan een lillende lies. |
Standen, ontleend aan het boek Kamasoetra,
geparafraseerd met een westers vernuft, die een kenner, verwekt bij de stroom Brahmapoetra, waarschijnlijk tot stomheid toe hadden verbluft. |
Haarscherp détail van een aardige yoni,
door toortslicht verrast in een eng soixante-neuf, innig gekust door de baardige tronie van een schotse tamboer uit de clan van MacDuff, |
wiens doedelzak fiks wordt gepijpt door een pure
vestaal, slechts vertrouwd met cymbaal en spinet, die plots zeer adept blijkt in haar embouchure op de manlijke fluit bij arcadisch minet. |
Brullend gelach om een broekloos mirakel,
tweemaal met brandnetelstengels gepaaid; driemaal vervolgd onder heidens spektakel; viermaal gevangen en tòch niet genaaid. |
Kansloos strippoker met bankroet canaille.
Sappig discours over hippisch incest. Steekspel om 's keizerin's Baard de la Taille; doelloos debat over oorlogsmolest. |
Rillend genot bij een gillend orgasme,
extatische vloeken bij dreunend genaai; kreten, vervuld van een veil pleonasme: hijgende zuchten en kreunend gekraai. |
Applaus om een foutloos gereden prestatie
„of force and adroitness" - op zadelloos paard. Terloopse kritiek op een paring vol gratie door afgemat trio, dat gade-loos kaart. |
Blakend debuut van ontwakend libido.
Klotsend gefots in een duistere hoek. Schuchter verzoek om een bruidsreis naar Lido (desnoods derde klas) met Lissone of Cook. |
Gekrijs om de prijs van een woudbloemencorso
van vette blondines: wat mos en wat rips, met sperma geplakt op hun spiernaakte torso - een maagdepalm in hun beschadigde bips. |
Tableau Vivant door de Blonde Brabagne
(kenlijk geleerd in een Gallisch bordeel), op zijn rug op een mosbed, gedrenkt met champagne, verwekt hij gejuich met een vuig tafereel: |
op zijn mond rust de kont van een grappig Sabijntje,
zo hitsig en rits als een vrolijke vaars; zijn tong tot de huig in haar sappig vagijntje; zijn reus van een neus in haar olijke aars. |
In elk van zijn handen de schelp van een Venus;
het spel van elk tenenstel kietelt een griet - een zesde zit schijlings, doch recht op zijn penis en rijdt op de maat van een liederlijk lied. |
Il Toro geeft blijk van enorme potentie:
een paringsfrequentie, door niemand behaald. Zijn harem geniet geen moment indolentie, doch blijft „in the running", en heet van de naald. |
Zó zout heeft geen woud het tot dusver gefroten!
Nog nimmer aanschouwd zulk een boud bacchanaal - nooit werd zo kwistig met sperma geschoten; zo zoetig gevooisd met zo zoutig een taal. |
Géén loofhout zag ooit zulke machtige kloten -
geen mastbos had immer zo prachtig een paal als die van Sindoro, qua gaafheid en grootte supreem, en de spil van dit stout saturnaal. |
O, trots van Sindoro! O, knots van een phallos!
Zelfrijzend monster, met handelsmerk "Cham!" Geen vrouw kon zo down zijn, zo diep in de dallas, die niet op verhaal kwam bij 't zien van díe tam! |
Kreten van: „Oh!" bij 't zien der erectie,
welks beeld men nooit trof in een nuchtere krant. Verrukte verbazing en schuwe inspectie - voorzichtig getast met een schuchtere hand. |
Isabella-getint camisool vol met strikken,
nimmer gekust door een bandeloos sop. Glimpen van schaamhaar aan schimpende blikken: flard van een flirtend chemise-enveloppe. |
Briljante close-up van een schaamberg vol veren;
lila fantoom van een somber paskwil. Gezellig aroma van dolende heren, spiegelend beeld van een kleffe mandril. |
Buiken met navels als blinde lantarens,
Kwansuis vertrek naar een nette picnic, Stomend gewals op een sofa vol varens - hilarisch tournooi op de steevaste pik. |
La Lesbia (heel nog, schoon ietwat geschonden)
ligt pal in het centrum van lal en jolijt. Haar benen (gespreid aan twee paaltjes gebonden) onthullen een schaamspleet, een handbreedte wijd. |
Dit gapend ravijn wordt het centrum van actie:
zo prachtig een gleuf dient ten snelste geschroefd. Haar machtige schaamberg verschaft een attractie, waarop men om beurten zijn krachten beproeft. |
Zó groots een tractatie veroorzaakt stagnatie:
gedrang en geschreeuw van „Ik eerst en jij straks!" Vertwijfeld geroep om een spoed-irrigatie, die ijlings geschiedt, met een soort Minimax. |
François, Comte du Droux, ironiek en vermetel
(omringd van zijn schildknaap, zijn schandknaap, zijn nar), levert spitse critiek uit zijn prachtvolle zetel, geplaatst aan de voet van een oeroude spar. |
Subtiel savourerend zijn Bénedictine,
één mondhoek getooid door een tâche de beauté, bij wijlen citerend een flard Lamartine, roept hij: „Pas reculer que pour mieux sauter!" |
„Ah... toujours poussés vers de nouveaux rivages
dans la nuit éternelle emportés sans retour... Sindoro! Chevalier! Oh, làlà... quel montage! On dirait: désastreux pour son propre-amour..." |
Het vlammenlicht danst in zijn spottende ogen
en glanst in de ring met zijn rode robijn. Zijn brocaten gewaad ligt met gloed overtogen - de ragfijne kant heeft een zilveren schijn. |
„Mes enfants... regardez! Qu'est ce que c'est? Un mirage?
Le Maîtro Toro... sur une vierge percé! Ma fois! En tenant dans son bec un fromage! Hélas, La Fontaine... mais il lui faut manger." |
Het buitenste vuur wordt door ieder gemeden.
Daar wordt wat gescharreld - banaal en vulgair. Iets beter is dit hier, waar kwiek wordt gereden de klassieke parforce-rit (ventre à terre). |
Vuurwerk van bandeloos kuitengeflikker.
Soloballet, onbekleed door één snars. Mondscheinparade van fluitengekikker, gehopt op de maat van de huwelijksmars. |
Romeinse stoppage van overnaads naaiwerk;
Panem et Singerem, dubbel en dwars. Poëtische rage van Paul van Ostaaywerk: grijpstuivertombola, honend en bars. |
Goedkeurend geproef aan een fraîse glans penis;
laatdunkend gesnoef op een tam van een el. Hoogdravend geschroef op een griet die gans héén is - Kielhalend geloef - met een schoot buitenspel. |
Gekrijt en gesmijt met een heel goed japonnetje,
te lang reeds geduld rond de bast van een lief. Smakkend gesmijt met een speelgoedballonnetje, gemaakt van een zaadgevuld preservatief. |
Ping-pong met een teelbal, getikt van twee Lotjes;
dronken gelal bij een valse guitaar, versierd met trofeeën van lekke kapotjes en veroverde scalpen van engelenhaar. |
Woordkunstig gesprek, dat verbazend gekuist is
van het stoere woord „hoer" en de dwaze naam „hip". Hardnekkig dispuut over wat nu juist is: een hazeschaamlip of een schaamhazelip. |
Wat nu? Een maagd, die vertikt om te zwichten!
Vergeefs heeft men driemaal haar bilwerk berend. Men dromt om haar heen met bezwete gezichten; zij vloerde zojuist de King Kong van de bent. |
Doch een ridder, vermaard om zijn jambische dichten,
grijpt fluks een trochee, zet een knie in haar krent en weet haar behendig een beentje te lichten. Het eind van het lied... is een enjambement. |
Het perzikenhuidje van menig jong bruidje
wordt mal getraîteerd tot een haveloos vel. Maar óók wordt gewaagd van een stichtelijk spruitje, dat hier zich gedraagt als een laveloos lel. |
Vinnig gestrengel van armen en benen.
Pinnig gehengel naar billijke griet. Innig gezwengel door deze en gene; minnig gebengel van menige tiet. |
Sophistisch geklets op ontbolsterde billen.
Sadistisch gepets op wat biefstuk tartare. Snollig gemats met een paar die graag willen - prollig gepats met een pooiersgebaar. |
Lady Chatterley's Lover, in volle bezetting,
blijkt reuze voor dit dilettantentoneel. De hoofdrol vervult hier een woudbloemenketting, gedraaid rond Sindoro's gigantische steel. |
Lucullisch tournooi over proeven van sperma,
georganiseerd door François, Comte du Droux. Hij blinddoekt zes maagden, beginnend bij Herma, en vraagt hun: „Van wie?" - na gezuig aan een roe. |
Herma lijkt glansrijk te winnen op punten:
Sindoro smaakt bitter; Brabagne wat wrang. Maar Magdalena blijkt in techniek uit te munten: háár tanden beschramden geen enkele stang. |
O, zoentje erop en klapje ertegen!
Verhef u, genotsknots - nog één keer -allà! Appèl tot een del, in elkander gezegen - niet meer te bewegen - hors de combat. |
Sindoro raakt klem met zijn linker testikel.
François slaat hem gade, en flagrant délit. (Zijn plompzakken baarde dit pijnlijk perikel, een welkom object voor Du Droux zijn esprit). |
Twee sappige tepels, die hingen als klepels,
bekomen één rover wat zwaar op de maag. François keurt urine uit zilveren lepels, een derde eet faeces en vordert gestaag. |
De dieren des wouds vinden hier een tractatie:
acht mieren betreden een eenzaam vagijn. Een kever verdrinkt in een plas masturbatie, een duizendpoot rent langs een evennachtslijn. |
Een mierenleeuw bijt in een machteloos scrotum.
Een pissebed, argloos op zoek naar een dak, verzeilt in een schaamspleet - o, noodlot, dat doodt 'm! -, die juist werd gereinigd met rum en cognac. |
Een flard van een schaamlip hangt hoog in de sparren.
Een kwak gelig sperma druipt loom langs een beuk. Drie maagden beginnen alreeds te verstarren: hun buiken gebutst door het dreunend geneuk. |
Dan, lillend en teder - in lauwwarme fluister,
staat klinkend Brünhilde haar panstalen borst. Viriel schalt haar stem door 't Wagneriaans duister: „Wie mot er nog kroepoek, of zuurkool met worst?" |
Dan ebt het conflict in dit tragisch gebeuren.
La Lesbia's schaam is een droeve spelonk. De nachtwind is drachtig van machtige geuren - de windroos omruist nu het slapend geronk. |
Roemloos failliet van het stoer masochisme,
nachtmerries zwevend in nymphomanie. Zwevend gemijmer in fotsend monisme - coïtus F-dim... dan het hartloos: „Adie!" |
Aphrodite druipt in het moment suprême.
Venus vertoont, in het zenith van pracht, de macabere grijns van het kwartuur: „je t'aime" en Eros verzinkt in het nadir der nacht. |
Diana rukt in - door Apollo verdreven.
Priapus wijkt - door het daglicht verrast. Nooit zag de dag zo strident een stilleven: leeg rust een kruik naast een buik van albast. |
Leeg is het fust, en de rust na de ruzie
waart door de lucht lijk een zucht zonder baat. Moe is de buik: droeve fuik van de fusie, potent monument voor het zaad van het kwaad. |
Verzadigd zijn zij, die de schanddaad begingen.
Verschoten de klankkleur, de hom en de kuit. En boven het woud - in zijn gierige kringen - cirkelt de ooievaar: loerend op buit. |
Loens mardi-gras van homerisch sadisme.
Pijnlijk abuis rond een kwalijk devies: kermesse d'epée van een phallisch sophisme: het rechteloos hymen wuift mat in de bries. |