zaterdag 22 september 2007

ons landje

Omdat binnenkort een familielid Abraham gaat zien, was ik in mijn oude muziekboek Kun je nog zingen, zing dan mee -34ste druk uitgegeven in juni 1949- aan het grasduinen.
Piet Hein van de Zilvervloot leek mij een uitermate geschikt lied om te transformeren in een eigentijds op de persoon toegespitste smartlap.
Het album had ik in zeker dertig jaar niet meer ingezien. Al bladerend viel mijn oog op ons landje

Er is een schamel landje
van water gras en veen
een landje met een randje

van grint en mergelsteen
maar op dat need'rig plekje

bloeit hooge schoonheidszin
geen huisje, ja geen hekje

of schoonheid schuilt erin (bis)

Er is een schamel landje

van regen, wind en mist
waarvan haast ieder zandje

uit zee is opgevischt
maar is dat landje ook arm

toch bloeit de liefde 'r schoon
en klopt het hart er warm

voor vaderland en troon (bis)

Er is een schamel landje

met luchten grijs en grauw
maar hier en daar een bandje

van vreugdenrijker blauw
maar is dat landje ook poover

toch bloeit er moed en trouw
en driemaal wee den roover

die 't landje steelen wou! (bis)



Gemengde gevoelens overvielen mij. Een combinatie van: simpelheid, naïviteit en onschuld. Het jaren vijftig gevoel: rechtschapenheid, grijs- en grauwheid, truttigheid en conservatisme maar ook de nostalgie sprak -vreemd genoeg- een woordje mee.
Ik, die me in de jaren zestig zo had afgezet tegen de gevestigde orde en me verwant voelde met de existentialisten waarbij nadruk op het bestaan, vrijheid en eigen keuze hoog in het vaandel stonden, ervaarde weemoed, heimwee en verlangen?!
Weliswaar niet door het kloppend warme hart voor vaderland en troon maar meer door de soberheid en eenvoud van de tekst. Wat kregen we nu. Tot slot bleven de twee laatste regels van de derde strofe bij me hangen en echoden na: en driemaal wee den roover, die 't landje steelen wou.
Ik plaatste het in het hier en nu.
Wat zijn wij bestolen de laatste vijf decennia: door regering, politiek, de teloorgang van het onderwijs, het grootkapitaal, de zogenaamde vooruitgang, door onvrijheid van meningsuiting (hoewel ze mij nooit de mond zullen snoeren).
Wat moeten we inleveren. Al onze verworven vrijheden en emancipatie worden met voeten getreden. In hoeverre hebben we -collectief gezien- het heft nog in eigen hand.

dinsdag 4 september 2007

torenhoog-schuin

                                                               ik vroeg mij nog af
                                                              bij lange jan gekomen
                                                                wie er dronken was

zondag 2 september 2007

i.m. Lancelot

                                                            als een groot ridder
                                                        in het harnas gestorven
                                                                lieve Lancelot

zaterdag 1 september 2007

de bietebauw

Als kind nam je sprookjes, kinderliedjes en rijmpjes voor lief. Je dacht, voor zover ik me kan herinneren, niet na over de tekst en inhoudelijk ging het min of meer langs je heen.
In de loop der jaren realiseer ik me vaak hoe angstaanjagend een kinderliedje kan zijn:
* Berend Botje die uit varen gaat en nooit weerom komt.
* Over het meisje dat loos is en een pak ransel krijgt van de kapitein in de kajuit.
* Op de woelige baren, daar waar het schip op een klip stoot en met man en muis vergaat.
* Het advocaatje dat op reis gaat en in een graatje stikt.
Tot schreiens toe werd ik bewogen als kind wanneer het volgende liedje gezongen werd:
Helder in de kelder boter bij de vis
Kaatje doe de deur eens open en kijk eens wie er is
't Is een arm meisje om een stukje brood
Geef haar maar een hapje want anders gaat ze dood

Dan de sprookjes:
* Roodkapje, zij gaat door het donkere bos naar haar grootmoeder en treft daar de boze wolf in oma's bed aan.
* Sneeuwwitje, celibatair tussen de dwergen levend (!), wordt achtervolgd door een boosaardige stiefmoeder.
* Hans en Grietje die vetgemest worden om daarna als culinair hoogstandje te dienen voor de boze heks.
* Klein Duimpje die met z'n broertjes in het bos wordt achtergelaten om bij een kannibalistische reus als gigantisch feestmaal te fungeren, per abuis eet de reus echter zijn eigen dochters op.
* Assepoester, bespot door een paar jaloerse stiefzusters en als sloof gebruikt, haar plaats is de keuken waar ze de plaat mag poetsen en door stiefmoeder in de dweilhouding wordt gezet. 
Moralisme is schering en inslag, chantage aan de orde van de dag. Kinderen de stuipen op het lijf jagen, daar zijn ouderen bedreven in. Nu weet ik dat de bijtjes en bloempjes maar deelaspecten zijn van het leven en dat goed niet bestaat zonder kwaad en andersom. Als ik echter m'n kleinzoon uit Grimm zou voorlezen, ligt mijn keuze bij een niet te wreed sprookje en laat hem graag -zo lang het nog kan- in het goede geloven.
Kinderen lijken eng en gevaarlijk aantrekkelijk te vinden of vult de volwassene dat als zodanig in.
Onderstaand Vlaamse liedje over de bietebauw -Vlaams voor boeman- is mij bijgebleven vanuit mijn jeugd en werd bij ons thuis vroeger gezongen met mij aan de piano.
Als je als kind hier geen nachtmerrie van krijgt...

*** Kleine, kleine stouterik,
zoudt ge moeder tergen?
wacht, ik zal hem roepen, ik,
uit de zwarte bergen.
Grijp, grap, grimmeland,
zonder lip of zonder tand,
grijp, grap, grauw!
de bietebauw!

Hoor hem, met zijn berenkop,
op de deuren bonzen.
Krak! hij kruipt een zolder op,
oei, oei, oei, den onzen!
Grijp, grap, grimmeland,
zonder lip of zonder tand,
grijp, grap, grauw!
de bietebauw!

Recht naar bedde komt hij, boe.
riekt aan de gordijne,
doe maar zeere uw oogjes toe,
of ge ziet de zijne!
Grijp, grijp, grimmeland,
zonder lip of zonder tand,
grijp, grap, grauw!
de bietebauw!

Neen, neen, neen! Naar buiten, beest,
om de stoute knapen!
Moeders kind is braaf geweest;
kan zoo schoone slapen.
Douw, douw, kindje douw;
zwicht u voor den bietebauw,
douw-douw-dijn;
en zoete zijn!

*** muziek: Emiel Hullebroeck
   tekst: René De Clercq